De praktijkschool voor pluimvee en varkenshouderij voor Oost- en Noord Nederland.

 

Door: Ing. J.H. ter Keurs, leraar bedrijfsuitrusting en communicatieleer.

De school, als Pluimveevakschool, gesticht op de grens van de vijftiger-zestiger jaren van de 20e eeuw in Almelo, was onder de plaatselijke bevolking bekend als de “tutenschool”.  Legkippen waren in het Twents bekend onder de naam “tuten”.  Pluimveehouderij werd in die jaren bedreven als de meest moderne vorm van landbouw en veeteelt. De mechanisatie was in de jaren ‘55-‘65 zover gevorderd, dat het voer centraal versterkt werd via een sleepkettingsysteem in een voergoot. De mest werd afgevoerd doormiddel van een bandsysteem of  in de vorm van drijfmest.  De watervoorziening was centraal geregeld middels een nippelsysteem. Mechanische luchtverversing in de stallen behoorde ook tot de mogelijkheden.

Door deze toepassingen, ( het “flat-dicksysteem”)  werd het mogelijk in de bedrijfspluimveehouderij om de aantallen op te voeren van honderden dieren naar duizendtallen per volwaardige arbeidskracht. Opgemerkt zij, dat deze vorm van mechanisatie niet werd aangereikt door instituten, proefstations of voorlichtingsdiensten, maar dat deze door de boeren/pluimveehouders zelf is aangegeven en ontwikkeld. In latere jaren heeft zich een gelijke ontwikkeling voorgedaan in de varkens- en rundveehouderij. Boer zijn was in die periode een titel, het waren mensen met innovatief inzicht!

Naarmate de omvang van de pluimveehouderij toenam werd de behoefte aan kennis op het gebied van gezondheid, voeding, rassen, kruisingen (hybrides) etc. groter. De Provinciale landbouworganisaties (naar Overijssels voorbeeld OLM, ABTB en C.B.T.B,) onderkenden deze behoefte en hebben zich gewend tot het toenmalige Ministerie van Landbouw en Visserij in Den Haag om scholing c.q. onderwijs aan te bieden. De overheid zag nut en noodzaak daarvan in, en besloot financiën in de vorm van subsidie beschikbaar te stellen, voor het aanbieden van onderwijs op het gebied van de pluimveehouderij.
Almelo werd de vestiging voor Oost- en Noord Nederland.  Horst die voor Zuid-Nederland en Barneveld voor Midden- en West Nederland. Het bestuur van de scholen werd gevormd door vertegenwoordigers van de Provinciale landbouworganisaties. Deze besturen hebben met hun medewerkers met gelden van het ministerie van Landbouw en Visserij grote imperiums opgezet. Het waren praktijkscholen met lesaccomodaties, praktijkinrichtingen, en een modern schoolbedrijf, met economische eenheden dieren. Doel hiervan was “de cursist” indringend kennis te laten maken met de geweldige dynamiek die zich aandiende in de pluimveehouderij.

School moest bestaansrecht bewijzen.

De vraag kon worden gesteld, was dit alles nodig?  Er waren immers in Nederland lagere landbouwscholen, middelbare- en hogere landbouwscholen met zelfs een landbouwuniversiteit in Wageningen. Op al deze onderwijsinstellingen werd destijds wel onderwijs gegeven op het gebied van veeteelt en veehouderij maar het beperkte zich tot het paard en de koe. Onderwijs op het gebied van pluimvee- en varkenshouderij was nauwelijks aanwezig. In overleg en met medewerking van de Directie Landbouwonderwijs in Den Haag moesten de praktijkscholen het eigen bestaansrecht bewijzen. Het was dus de taak van de school om het leerplan en de onderwijsmethoden te onderzoeken en toe te passen. Pioniersgeest was alom aanwezig en deze werd volop ingezet om het geheel tot een succes te maken.

De Directie Landbouwonderwijs in Den Haag, onder aanvoering  Ir. P. van der Schans, was destijds erg beducht voor een concurrentie tussen de gestichte praktijkscholen en het overige landbouwonderwijs in Nederland. In zijn toespraak in 1970, bij de officiële opening van het hoofdgebouw in van de praktijkschool stelde hij duidelijk dat de school een “fakkelfunctie” had. Uiteindelijk moest het onderwijs op termijn terug naar de gevestigde landbouwonderwijsinstellingen in Nederland. Dit heeft zich geleidelijk voltrokken.
In de volksmond was in de regio de school aanvankelijk bekend als “tutenschool” en later als praktijkschool voor pluimvee- en varkenshouderij. Bestuur en Directie van de school waren alras van  mening, dat de lading van de naam meer moest omvatten. Zo werd gekozen voor de naam “Opleidingscentrum voor dierveredeling voor Oost- en Noord Nederland in Almelo. Een naam die niet de instemming had van de Directie Landbouwonderwijs in Den Haag, maar de school heeft jaren onder deze naam officieel gefunctioneerd.

Het woord “opleidingscentrum” behoeft geen nadere uitleg maar het begrip “dierveredeling” m.i. wel. Dierveredeling (verbetering) was een taak van stamboeken en fokkerijorganisaties. In de te naamstelling van de school werd het begrip dierveredeling gezien als het veredelen van voergranen, hakvruchten en geïmporteerde voedergrondstoffen tot een hoogwaardig product vlees en eieren. Tot dusver genoeg over de fel bekritiseerde naam door de Directie Landbouwonderwijs in Den Haag. Een naam op zich zegt niet zoveel, de gedachte erachter aanzienlijk meer, aldus het toenmalig bestuur en de directie van het opleidingscentrum.

Taken van het opleidingscentrum.

Praktijkschool in al haar geledingen voor het lager-, middelbaar-, en hoger onderwijs voor landbouw- en veehouderij in Oost- en Noord Nederland. Leerlingen kregen de gelegenheid, d.m.v. een ondersteunende vorm van landbouwonderwijs, gedurende een gehele week lessen te ontvangen op het gebied van pluimvee- en varkenshouderij. Hiertoe logeerden de cursisten in de internaten in Almelo en Zenderen en werden dagelijks per touringcar gehaald en gebracht.

 

Het praktijkprogramma werd in overleg met de zendende school, gedurende een gehele week uitgevoerd.

-  Kadercursussen voor gediplomeerden van  lager-, middelbaar-, en hoger landbouwonderwijs. Op elk niveau werd een jaarcursus aangeboden op het gebied van varkens- c.q. pluimveehouderij. Deze cursussen vormden een goede basis om een eigen bedrijfsopzet te realiseren. Zeker 2/3 deel van de huidige ondernemers in de varkens- en pluimveehouderij in Oost- en Noord Nederland heeft deze weg gevolgd. Voor gediplomeerden die niet een eigen bedrijfsopzet konden realiseren was in de dienstensector rond de gehele bedrijfskolom in de varkens- en pluimveehouder veel emplooj.

-  Ook was de invloed van de school buiten onze landgrenzen aanzienlijk. Regelmatig verbleven er cursisten op school en  internaat vanuit ontwikkelingslanden maar ook uit Duitsland, Italië en de Balkanlanden.

-  Bijscholing, applicatie van het landbouwonderwijs, bedrijfsvoorlichters van coöperatieve en particuliere bedrijven in de voer- en slachtsector. Ook voor gevestigde boeren met bedrijven werden in de wintermaanden cursussen op maat verzorgd in de vorm van een 10-daagse of specifieke opgezette bijeenkomsten.

School uit het niets ontstaan

De school voor onderwijs op het gebied van pluimvee- en varkenshouderij is volkomen uit het niets ontstaan. Vanaf het eerste cursusjaar 1963-1964 werden voor de pluimveehouderij praktijklessen gegeven bij de broederij en pluimveehouderij van de landbouwbank Almelo aan de Bornsestraat,  nabij de huidige open gevangenis. De theorielessen werden gegeven in de oude Dijkschool op de plaats waar de huidige “Hagenborgh” en het “Theaterhotel” is gevestigd. Tussentijds werd voor de hoofdvestiging voor de school grond aangekocht aan de Bornerbroeksestraat van de familie Middelkamp, daarop zijn in de jaren 1964-1965 de eerste twee pluimveestallen verrezen. In de jaren 1969-1970 is het hoofdgebouw met theorielokalen, een boerderij en slachterij gebouwd. Dit hoofdgebouw aan de Nijreesmiddenweg is momenteel onderdeel van het gebouwencomplex van het AOC aan de Bornerbroeksestraat.  Voor de varkenshouderij zijn, in het begin van de zeventiger jaren op het schoolterrein en aan de zuidzijde van de Nijreesmiddenweg, stallen gebouwd. Deze stallen zijn inmiddels afgebroken en hebben plaatsgemaakt voor de uitbreiding van het AOC en woningbouw aan de zuidzijde van de Nijreesmiddenweg.

Varkenshouderij vanaf het jaar 1967

De varkenshouderij heeft vorm en inhoud gekregen vanaf het jaar 1967. De eerste jaren beschikte de school nog niet over een schoolbedrijf en lesaccomodatie voor de praktijk. Op varkenshouderijbedrijven, veelal stamboekbedrijven rond Almelo, werden praktijklessen verzorgd. De theorielessen voor de kadercursussen werden gegeven in de oude Dijkschool en deels in een omgebouwde stal op het schoolterrein. Vanaf de jaren zeventig beschikte de school over een modern schoolbedrijf met economische eenheden dieren en waren er praktijksituaties opgesteld waarmee veel kennis en kunde is overgedragen aan de geïnteresseerde leerlingen.
Een kwart eeuw gespecialiseerd onderwijs t.b.v. pluimvee-, en varkenshouderij in Oost- en Noord Nederland aan de Bornerbroeksestraat in Almelo, zo kan het geheel worden samengevat.
De groei naar grote bedrijfseenheden in de pluimvee- en varkenshouderij was al gerealiseerd voordat het bekende plan “Mansholt” zich aandiende. Bekwame ondernemers zagen kansen en hebben die benut zonder enige overheidssteun. De melkveehouderij kende in die tijd een garantieprijs voor de melk. Varkens vlees en Pluimveevlees en eieren waren afhankelijk van vraag en aanbod op de wereldmarkt.

Turbulente jaren:

De zeventiger en tachtiger jaren van de vorige eeuw waren turbulent voor zowel de pluimvee- als de varkenshouderij. Grondstoffen voor de veevoederindustrie werden uit derde wereldlanden, via de Rotterdamse haven, ingevoerd. Met deze import werden niet alleen voedingsstoffen ingevoerd maar ook een overschot aan mineralen die een overbemesting gaven op de Nederlandse akkers. In de kruipversnelling van de tractor werd de mengmest over de akkers uitgereden, waarop snijmaïs werd geteeld die deze hoge concentratie van mineralen verdroeg. Maar de overheid greep in en stelde milieutechnische normen en waarden vast waaraan de boeren zich dienden te houden. Hieraan toegevoegd het heersende mond-en-klauwzeer in die jaren en overige dierziekten door te hoge dierconcentraties, met daarnaast een grote markt ontwrichting, maakt in begin negentiger jaren met name de varkenshouderij tot een inefficiënte bedrijfstak. Voor de school had dit tot gevolg dat het leerlingen aanbod afnam en dat in opdracht van de directie onderwijs van het Ministerie van Landbouw en Visserij de school met haar personeel in juli 1992 werd overgeplaatst en ingevoegd bij de praktijkschool in Barneveld. 
De “fakkelfunctie”, waarvan de Directeur van het Landbouwonderwijs in Nederland sprak bij de opening van de school is weer overgedragen aan het reguliere landbouwonderwijs Oost- en Noord Nederland.
Het terrein met gebouwen aan de Noordzijde van de Nijreesmiddenweg werd overgedragen aan het destijds in wording zijnde AOC (Agrarisch Onderwijs Centrum). Het aan de zuidzijde gelegen terrein van de Nijreesmiddenweg is overgedragen aan de gemeente Almelo t.b.v. woningbouw.


J.H. ter Keurs. (1930 - 2011)

 

De eerste groep gediplomeerde cursisten met de leerkrachten van de school.